Het boekje dat Servaas van der Horst over de Berini heeft geschreven
- een bewerking van een artikelenreeks in Het Vrije Volk - is een verdiende
rehabilitatie van deze Hollandse brommer. Want Hollands was
hij. Andere fabrikanten haalden de motortjes uit Duitsland (de meeste monteerden
Sachs en JLO), Berini maakte ze zelf.
Het begon in 1949, in Den Haag. Bernhard Neumann, Rinus Bruynzeel en
Nico Groenendijk ontwierpen een motortje dat net als een Solex met een
stroeve rol het voorwiel kon aandrijven. Ze bedachten dat het motortje
op een gewone fiets moest passen. Anders dan de Solex hoefde hij niet met
een pook van de voorband worden getild, maar kon je met een hendel aan
het stuur de motor van het wiel halen.
De cilinder hing naar beneden, ook dat was anders dan de Solex. Zeer
bijzonder was de roterende inlaatschijf in het carter, een technische oplossing
die Berini altijd trouw is gebleven. Het meest karakteristieke was de eivorm
van het tankje, waar anderhalve liter mengsmering in kon. Die vorm was
bij toeval ontstaan. Nico Groenendijk soldeerde voor het prototype twee
oude koplampen aan elkaar en klaar was het eitje. Het hele motortje woog
maar zeven kilo. Voor de naam wisten de constructeurs niets beters te verzinnen
dan de eerste twee letters van hun voornamen achter elkaar te zetten: Be-ri-ni.
In december 1949 kwam het eitje op de markt en in de jaren daarop werden
er tienduizenden van verkocht. Eerst waren het losse motortjes, later bracht
de Rotterdamse fabriek - Pluvier geheten - ze compleet met stevig frame
aan de man. 1954 bracht de opvolger, de M21. Een sober model, met een dikke
voorframebuis die tevens als tank dienst deed. Een echte brommer, met kettingaandrijving
en een motor die zat waar hij hoorde: bij de trapas. De M21 werd een enorm
succes. Er kwamen luxe-uitvoeringen met een bolle tank, achtervering en
meer kleuren. Er kwamen uiteindelijk ook versnellingsbrommers: de M22 en
nog later zelfs sportieve modellen: de Junior, de Jeunesse, de Supersport.
De namen klonken jeugdig, maar Berini vond geen aansluiting bij het jonge
koperspubliek.
Vanaf het midden van de jaren zestig ging het mis. De EEG en Puch veroverden
de markt, en niemand wilde de steeds duurdere brommers van Berini hebben.
In 1964 ging Pluvier failliet, maar in 1966 kon de fabriek met steun van
de steenkolenmijn Laura weer motortjes fabriceren, onder meer voor Gazelle.
In 1981 kochten Koreaanse en later Indiase zakenlui de naam en de tekeningen
op en de fabricage werd naar het Verre Oosten verplaatst. Vorig jaar nam
de Rotterdamse fietsenimporteur Alblas de import van deze orientaalse motortjes
ter hand en toen was de Berini na een lange omweg weer terug.
Het boekje van Van der Horst is een mooie ode aan deze Hollandse brommer.
De illustraties zijn fraai en roepen veel tedere herinneringen op, de tekst
is bondig en informatief. Overdrukken van instructieboekjes en roadtests
geven een aardige aanvulling.
Aan de korte hoofdstukjes is te zien dat ze hun bestaan zijn begonnen
als krantestukjes en dat is tegelijkertijd het minpunt van het boekje.
Het blijft vaak iets te fragmentarisch en de liefhebber wil natuurlijk
altijd meer weten. Ik miste bijvoorbeeld een uiteenzetting over de Berinette,
een bekende en succesvolle M21-variant. Verder kan ik me herinneren dat
er ook eens een Berini met een Suzuki-motor is geweest. Daarover lezen
we echter niets. Maar het zijn details. Het startschot is gegeven. Nu nog
het Puch-boek en het Mobylette-boek. Of beter nog: Het grote brommerboek,
waarin die hele merkwaardige subcultuur uit de jaren zestig eindelijk de
behandeling krijgt die hij verdient. |